Scheidslijn

Zoals iedere dag ruimte biedt aan de muziek van Bob Dylan, de Bach van de postmoderne tijd, biedt ook iedere dag ruimte voor de muziek van de originele Bach, die van de Barok. Vast staat dat zowel het oeuvre van Dylan als Bach zeer rijk is. Bob Dylan schreef ruim 600 liedjes, Bach liet 1128 composities na en dan wordt er nog geschat dat er 23 van zijn werken niet bewaard zijn gebleven. Te bedenken dat naast de Matthäus- en Johannes-Passion er ten minste nog een Markus- heeft bestaan en dat die nooit meer, op deze aarde althans, ten gehore gebracht zal worden, is reden voor onpasselijkheid. Het hopen is op een hemel met Bach.

Begin dit jaar bracht violist Leonidas Kavakos zijn renditie uit van Bachs solowerken voor viool Sei Solo. Wat mij betreft mag deze gezien worden als één van de definitieve rendities, niet alleen muziektechnisch, maar ook klanktechnisch. Het album werd opgenomen in de Heilig Kreuz-Kirche te Berlijn. Al werd de microfoon tijdens de opnamesessie hoorbaar dicht bij Kavakos en zijn viool geplaceerd – het zware ademhalen van Kavakos is duidelijk te horen – is de gewilde galm van de kerk niettemin bijster goed te horen. Bijschrift bij het album op streamingdienst Tidal zegt: "Violinist Kavakos finds a middle ground between historical performances and weighty romantic approaches." Ik vraag me af hoe een strikt historische renditie dan zou moeten klinken, ten opzichte van die van Kavakos. Bach staat er niet om bekend om al te veel aanwijzingen te geven bij zijn composities over hoe ze gespeeld dienen te worden. Het ontbreekt aan zoiets eenvoudigs als adagio ma non troppo. Men kan dus vaak alleen gissen, leunen op het eigen muzikaal inzicht. Vraag is überhaupt of het er veel toe doet. Al zijn er puristen die zweren bij een zo historisch mogelijk opname, liefst met instrumentarium dat uit de tijd en regio stamt van de componist. Hoe zij een paar uur achter elkaar naar clavecimbel kunnen luisteren bij zoiets als een uitvoering van de Goldberg-Variationen, blijft mij echter een raadsel. Al gun ik iedereen natuurlijk zijn plezier. Velen malen liever luister ik echter naar de uitvoering van András Schiff op piano, of die van Glenn Gould, uiteraard – al zag ik een paar dagen geleden een video van tonebase Piano waarin pianist en leraar Seymour Bernstein bekent, al moet ook gezegd worden dat hij wel degelijk óók bewondering koestert voor Gould, nog nooit een waarachtig mooie uitvoering van Gould gehoord te hebben. Zelfs niet in het geval van Goulds opname van Brahms 10 Intermezzi, die de host van de video aandroeg, in de hoop Bernstein te overtuigen dat Goulds spel wel degelijk schoonheid kan bevatten. 

Toch is het echter juist het 'klinische' karakter, naast de eigenheid van Gould, die mij hem doet waarderen, zoals bijvoorbeeld ook het 'klinische' karakter van de gedichten van Hans Faverey me zijn werk doet bewonderen. Ik val zelden voor de zogenoemde 'pathetische kunst'. Als ik luister naar een Lang Lang – al moet vermeld worden dat de man al genoeg drek over zich heen krijgt, afkomstig van snobisten gelijk mijzelf – vraag ik me eerder af waarom zijn vleugel niet in tweeën splijt van al het geram, dan dat ik in vervoering raak. Al gun ik, zoals gezegd, iedereen zijn plezier; ook de luisteraars van Lang Lang, die vallen voor wat ik pathetiek noem. Daarnaast moet vermeld worden dat er uiteraard meer dan genoeg plaats is en moet zijn in de kunst voor het omvormen van emotie tot kunstzinnige emotie. Al is de scheidslijn tussen kunstzinnige emotie en pathetiek er één die dun is. Een goede kunstenaar blijft aan de juiste kant van die scheidslijn. 

Enfin. Zoals dirigent en componist George Szell over Gould zei: "That nut's a genius." Niettemin werd Glenn Gould vaak verweten zich weinig aan te trekken van zijn publiek en anderen. Hij dreef de opnametechnici en bepaalde luisteraars tot waanzin door zijn gehum tijdens het spelen. It is what it is, take it, or leave it, zal ik dan maar zeggen. Gould staat in ieder geval niet alleen in het soort verwijt van weinig aantrekken van publiek, denk aan Bob Dylan én Hans Faverey. Matthijs van Nieuwkerk noemde Faverey in Hp/De Tijd "bepaald niet behaagziek". Zo hoort het ook; het draait in de eerste plaats om het belang van de kunst, dat niet minder dan heilig is; toeschouwers, luisteraars en lezers hebben dat maar te erkennen. Enfin. Zoals ik zei, een goede kunstenaar blijft aan de juiste kant van de scheidslijn tussen kunstzinnige emotie en pathetiek. Faverey blijft in zijn gedichten altijd aan die juiste kant. In zijn geval wordt de materie van de gedichten, zo ook de emotionele materie, met een bepaalde gereserveerde afstand beschreven. Dat maakt, wat mij betreft, zijn gedichten tot gedichten en niet tot pathetisch, anekdotisch geneuzel dat maar al te vaak doorgaat voor 'poëzie'. Dat Faverey aan de juiste kant van de scheidslijn blijft, toont onder andere onderstaand gedicht aan, dat, per hoge uitzondering in het geval van Faverey, slechts in tijdschrift De Revisor verscheen en niet in één van zijn bundels, al staat het uiteraard wel in de Verzamelde gedichten. Het gedicht barst van de literaire emotie. 

Waarover droomt zij,
als ze nog droomt,
en waarom.

Zoals zij daar staat, lijkt ze
eerder leunend in den blinde,
haast zittend; misschien nog
hurkend; maar waarom

zeggend hurkend, nu ze al
zo'n languit liggend niets
lijkt geworden: ruisend,
stromend, vervliegend
naakt, daaruit de dood
begint te wijken,

zodra de inkt raakte
verwit, waarmee zij
zich had uitgewist.

Zo kom ik ook uit op Fourth Time Around van Bob Dylan, zoals die staat op The Bootleg Series Vol. 4 en laat ik ook Goulds renditie van Brahms 10 Intermezzi weer noemen. Dylan, Gould en Faverey mogen dan niet behaagziek zijn, ze blijven allen aan de juiste kant van de scheidslijn en dát maakt ze groots. 


      

Reacties

Populaire posts